SPIEGELGLAS

Er leefde eens heel lang geleden
een boertje werkzaam en tevreden.
Aan weelde was hij niet gewend,
een spiegel had hij nooit gekend.
En eens toen hij aan het spitten was
vond hij een stukje spiegelglas.
Hij nam 't in zijn vereelte hand
't zat onder 't vuil en onder 't zand.
Hij veegde 't aan zijn broekspijp af
en keek er in en stond toen paf.
"Mijn vader", zei hij, "sapperloot,
die is al vele jaren dood.
Mijn vader, och die goeie man,
hij is het en hij kijkt me an."
Hoofdschuddend stak hij 't in z'n zak,
en bekeek het thuis op zijn gemak.
En hij begon te overleggen,
wat zijn vrouw ervan zou zeggen.
Ze was wat bazig zijn Katrien
en zou er wel om lachen misschien.
En omdat hij daar zo bang voor was,
verborg hij 't onder zijn matras.
Maar telkens ging hij er weer heen.
"Mijn vader", zei hij dan tevreên.
Dat wekte argwaan bij z'n vrouw
die het hare er van weten wou
en zodra hij weer de deur uit was,
zocht en vond zij 't spiegelglas.
Wat moet hij daarmee, peinsde zij,
er moet iets niet in orde zijn!
Zij wantrouwde zo haar goede Hein,
dat ze het omkeerde en keek,
doch raakte toen geheel van streek.
"Daar heb je 't nou, ik dacht het wel,
er is een andere vrouw in 't spel.
Mijn man, hij heeft geen hart in 't lijf,
waarom houdt hij van zo'n lelijk wijf?"

(Dichter onbekend.)